Cond sij allen lieden dat de meye(r) van loeve(n) mette(n) scepen(en)/ van loeve(n) gele heeft geleydt van heerheyde(n) henricke(n) van doerne/ tot allen en(de) yegewelke(n) onberuerlike(n) goeden in huyse henrics van/ steyvoerde va(n) diest sone henr(ix) wile(n) van steyvoerde in huyse(n) hove(n)/ wynnende landen beemde(n) eeusele(n) bossche tsijse rente(n) en(de) erfpacht/ met alle(n) en(de) yegewelke(n) hae(re)n toebehoirte(n) so wae(r) die goede/ bynne(n) de pale(n) va(n) brabant gelege(n) sijn also v(er)re als de vors(creven) henr(ic)/ va(n) steyvoerde in die goede bi wille(m)me gruenwout diemen heet/ va(n) nymeghen als goede die wae(re)n en(de) toebehoirde(n) janne wile(n)/ van wickevorst van he(re)nthals voe(r) meye(r) en(de) scepen(en) va(n) loeve(n) gegoedt/ en(de) gheerft is en(de) de selve goede comen sijn uut de(n) stock des/ vors(creven) wile(n) jans va(n) wickevorst en(de) niet vorde(re) Voe(r) een schout/ te weten achtdusent cronen d(er) mu(n)ten skoninx va(n) vrancrijc/ goede en(de) gheve daer in de vors(creven) henr(ic) van steyvoerde tot de(n)/ vors(creven) henr(ic) van doerne gehouden en(de) v(er)bonde(n) was met scepen(en)/ brieve(n) van loeven Tot welke(n) goeden voirscr(even) de vors(creven) henr(ic)/ va(n) doerne [voe(r)] claghe hadde vande(n) he(re)n vande(n) gronde vanden he(re)n/ vande(n) gronde ontfaen hadde Also dat de [vors(creven)] meye(r) van loeve(n) mette(n)/ vors(creven) scep(en)en van loeven gedaen en(de) gesett heeft de(n) vors(creven) henricke(n)/ van doerne tot de(n) vors(creven) goede(n) mids v(er)tuyt va(n) sine(n) scepen(en) brieven/ voirs(creven) voe(r) sijn schout voirg(enoemt) in alle d(er) manie(re)n en(de) forme(n) gelijc dat/ sculdech is te geschien Behoudelic ene(n) yegelike(n) sinen recht Hier/ wae(re)n over jan van hugarden en(de) andries van voshem scepen(en)/ van loeve(n) gegeven int jae(r) ons he(re)n dusent vierhondert twee/ en(de)dertich inde maent van meye opten vijfen(de)twintichste(n) dach/