It(em) jannes proefst soen jannes proefst van zichnis die na den rechte d(er)/ stat van loeven comen en(de) geleidt is tot alle(n) den goeden des selfs jans/ sijns vaders so waer die gelege(n) zijn in jegenwordicheyt d(er) scepen(en) van/ loeve(n) gestaen heeft bekendt en(de) v(er)lijdt openbaerlic dat kath(er)ine docht(er) des/ voirs(creven) jannes proefst svaders en(de) sust(er) des vors(creven) jans soens met hem gelijc/ deylen sal in alle de goede van s [die bliven selen na de doet des vors(creven) jannes vaders] niet wederstaende den voirs(creven) beleyde/ uutgenome(n) [de goede hier na bescr(even) Inden yersten] ene(n) beemdt gelege(n) inde p(ro)chie va(n) zichne in vrancs beemde/ neve(n) de goede reyners van hove in beyde(n) side(n) gelijcmen de(n) vors(creven)/ beemdt vande(n) heerscap van diest in leenschen rechte houdende es/den welke(n) beemt staphans voirg(eruert) de vors(creven) jannes de sone alleen/ hebbe(n) en(de) behouden sal It(em) [noch] een half boender lants gelege(n) inde p(ro)chie voirs(creven)/opt int bekervelt tussche(n) de goede der kijnd(ere) vand(er) hofstat en(de) de/ goede peters wynnen dwelc de selve jannes de sone oec alleen hebbe(n) sal/ It(em) de helecht va(n) ene(n) boend(er) beemds gelege(n) tot zichne int bernhout tussche(n) de goede/ jans braken en(de) de goede des godshuys van p(er)ric It(em) de helecht van ene(n) stuck/ eeusels gelege(n) aldaer op de demere tussche(n) de beemde vanden stade en(de)/ de beemde vande(n) hove d(aer) af m(ar)gre willem vand(er) hofstat en(de) joffr(ouwe) m(ar)griet/ sijn wijf sust(er) des vors(creven) jannes soens dand(er) helecht houdende is welc helecht/ vanden goede(n) staphans voirscr(even) de voirs(creven) kath(er)ine alleen hebbe(n) en(de) behoude(n)/ sal lomb(ar)t abs(oloens) febr(uarii) v