It(em) also als stoet opverstaen en(de) geresen was tuschen henricke mottemans soen/ henrix wilen mottemans en(de) pete(re)n bode geheten scoppen als momboir lijsbetten/ sijns wijfs oic dochter des voirs(creven) wilen henrix in deen zijde en(de) katlinen/ vand(er) schue(re)n nawijf des voirs(creven) henrix en(de) stiefmoed(er) des voirs(creven) kijnde(re) in/ dande(re) dae van enen huyse en(de) hove met sijnre toebeh(oirten) gelegen inde(n)/ham dwelc de voirs(creven) wilen henrick met d(er) voirs(creven) katlinen sijnen/ nawive v(er)cregen heeft gelegen inden ham tuschen thuys en(de) hof/ des voirs(creven) wilen henrix d(aer) hij uut starf in deen zijde en(de) de goede/ symoens de greve in dande(re) en(de) desgelijx van alsulken beruerliken/ goeden als na den selve(n) henricken bleve(n) sijn Daer af de voirs(creven)/ p(ar)tien hen [voer scepen(en) van loeven] v(er)bonden in segg(ere)n te weten de voirs(creven) henr(ick) motteman/ en(de) sijn swag(er) in gielise van goerbroeck janne wolfputte ma(n)de/ make(r) en(de) janne van achter en(de) de voirs(creven) katline in goerde van artslo/ geheten van cauwelille goerde piraerts en(de) henricken van dyoen so/ sijn de selve segg(ere)n comen voe(r) scepen(en) van loeven en(de) hebben hoe(r)/ uutgesprake gedaen en(de) geseeght eendrechtelijc ind(er) manie(re)n hier na/ volgen(de) Inden iersten es hoe(r) seggen als vanden voirs(creven) huyse en(de) hove/ v(er)cregen inde(n) nabedde dat dat i de voirs(creven) kijnde(re) ter stont ov(er)hebben/ selen en(de) hen en(de) hoe(re)n nacomelingen erflic bliven en(de) volgen sond(er)/ der voirs(creven) katlinen e(n)nich recht daere inne te hebben of te behoud(en)/ Voert es hoe(r) seggen als vanden voirs(creven) beruerliken goeden dat zij/ die beide vlieghen(de) erve en(de) ande[re] [hoedanich die sijn] deylen selen in(de) drien d(aer) af/ de voirs(creven) katline hebben sal deen derdel deel en(de) de voirs(creven) kijnde(re)/ dande(re) ii tweedeelen behoudelijc dat de voirs(creven) katlijne voe(r) uut hebben sal/ alle de beruerlijke het zij[goede] vlyegen(de) erve oft [en(de)] ande(re) die zij bijden wijlen henricke/ brachte en(de) oec also vele pe(n)ningen als quamen van alsulken erve als de voirs(creven)/It(em) wil(he)lmus de beka et kath(er)ina scair e[(ius)] uxor rel(i)c(t)a joh(ann)is q(uo)nd(am) hoegelinc sup(er)p(ortaverun)t/cu(m) de(bi)[ta] eff(estucacione) usifr(u)c(tu)m quem d(i)c(t)a kath(er)ina tene(s)est ad et sup(ra) unu(m) q(ua)rt(ar)iu(m)/vinee hoe(r) man vercocht heeft gecomen vand(er) voirs(creven) katlijnen weghen Noch sullen/ de voirs(creven) kijnde(re) van hoe(re)n gedeelte der voirs(creven) katlijnen te baten gheven xii guld(en)/ rijders eens P(ro)mitten(tes) d(i)c(t)e p(ar)tes rata(m) (et) sat(is) cor(am) pynnoc cap(elle)[ma(n)] maii v[ta]