It(em) gielijs vanden velde wonen(de) inde dorpstrate heeft ond(er) scepen(en) gesedt/ vii stuv(er)s tot behoef scloest(er)s vanden p(er)cke alse voir zijn gedeelte van/ zeke(re)n erfschijse gedragen(de) in tgeheele dso(m)men van xiiii stuvers/ de welke tvoirs(creven) cloest(er) heeft op een stuck lands houden(de) (½) boend(er) geleg(en)/ te loeven(e) buyten des hoelstraetpoerten neven dmoelenweeghxken/ tussche(n) de goede katlijnen svos en(de) wout(er)s janssoon dairaf dat/ den voirs(creven) gielijs deen helicht toebehoirt en(de) dand(er) helcht loedicke(n)/ van breedzijp gehet(en) bras om den voirs(creven) goidshuyse de selve/ vii stuv(er)s te geven zo wa(n)neer hen die gelieft te hebben Cor(am)/ wi(n)ge willem(air) ap(ri)lis viii a(nn)[o] xlviii Et hildeg(ar)d[(us)] h(abetur)