It(em) godefroit haultho(m)me heeft geloeft en(de) toegeseeght dat hij alsulken/ omberuerlijke goede als comen sijn van weghen jouffr(ouwe) marien van/ hardewijck sijns wijfs noch oec alsulken beruerlijke goede als zij opten/ dach van heden te hoirw(er)ts heeft oft naemaels hebben sal noch nyeman(de)/ uut ocsuyn vanden selven goeden eysschen aenspreken noch quellen noch/ moeyen en sal by hem selven oft by yeman(de) and(er)s in e(n)nig(er) manie(re)n [d(er) selv(er) jouffr(ouwe) marien leefdage langc] maer/ dat hij die der voirs(creven) sijnre huysvrouwen peyslijc en(de) vredelijc sal late(n)/ hebben en(de) gebruycken nae hoe(re)r gelieften Heeft voirts geloeft/ dat hij de voirs(creven) goede ongelast houden sal van alsulken port(er)gelde/ als hij jaerlijx der stad van loeven sculdich es van sijnre porterien of ande(re)n/ en(de) oft hij h(ier)af de contrarie dade So heeft hij ov(er)gegeve(n) ende/[schouden van zijnen wegen comende] gewillecort dat de wedewe jans del neufruwe metten beleyde/ dat zij van weghen hoirs mans heeft opte goede des voirs(creven) goerts/ en(de) sijns wijfs hoe(r) behulpe totten voldoene en(de) volcomenen ond(er)houdene/ vandes voirs(creven) es cor(am) Gelovende voert de vors(creven) godefroit dat/ hij t(er) maniss(e) van yngelbrechte de le neuverie en(de) janne h(er)tewijck/ oft des eens van hen eenen voer tvolvue(re)n van des vors(creven) es [besund(er) vande(n) poitt(er)gelde] te/ borge voer scepen(en) van lov(en) stellen sal willa(m)me du buck zinen neve/ oft eenen also goeden willemair hazenb(er)ge april(is) xxi/