It(em) goert vanden putte die getruwt heeft katlijnen wedewe jans wijlen/ vanden bossche heeft gekend ende gelijdt dat margriete vanden bossche/ zuster des voirs(creven) wijlen jans hem tot behoef m(ar)grieten en(de) ernig(er)den/ dochte(re)n der voirs(creven) katlijnen die zij heeft vanden voirs(creven) wijlen janne/ volcomelijc voldaen heeft van alsulken ii bedden als arnt vanden/ hove wouter zannen jan vleesch ende henrick van landenen als segge(re)n/ va(n)der voirs(creven) m(ar)grieten ter eend(er) zijden ende [van] zeke(re)n vriende(n) en(de) mage(n) vande(n) der/ voirs(creven) kynde(re)n t(er) ande(re) der selver margrieten aenseiden den voirs(creven) kynde(re)n/ te gheven oft drie lichte gulden(en) voe(r) deen bedde voe(r) alsulken eysch van/ haeflijken goeden als de voirs(creven) kynde(re) oft de vriende van hoe(re)n wegen/ tott(er) voirs(creven) m(ar)grieten meynden te hebben uut ocsuyne vanden beruerlijke(n)/ goeden gebleven nae de doot van roeloven wijlen vanden bossche vad(er)/ der selv(er) m(ar)grieten en(de) oud(er)vad(er) der voirs(creven) kynde(re) ende heeft d(aer)om geloeft/ de voirs(creven) goert de voirs(creven) kynde(re) die nu ond(er) hoe(re) dage sijn indien te/ hebben en(de) also te vervaen dat zij als zij mu(n)dich sijn der voirs(creven)/ m(ar)griete(n) vande(n) voirs(creven) twee bedden en(de) allen eysschingen en(de) aensprake(n)/ die zij uuten ocsuyne voirs(creven) te hoirw(er)ts mochten hebben behoirlijke/ quita(n)cie doen sullen d(aer) mede zij voe(r) den toecomenden tijt quijt en(de)/ v(er)waert sijn moege sond(er) argelist cor(am) witte hazenb(er)ge junii xxviii/