It(em) jan blanckart platijnmake(re) in teg(ewoirdicheit) der scepen(en) van loeven(en) heeft gekent/ en(de) gelijdt dat hem henrick tock doeghdelijc gelost en(de) afgeleeght heeft/ een mudde rogs der maten van loeven(en) lijfpensien ten live arnts monicks/ soen natuerlic jans wijlen moinck d(aer)inne de selve henrick met zeke(re)n/ ande(re)n p(er)sonen hem ten voirs(creven) arnde waert voirtijden verobligeert heeft/ met scepen(en) brieven van loeven(en) den voirs(creven) ja(n)ne blanckart naemaels/ tselven rechte ov(er)gegeve(n) welke lijfpensie den selven henrick tock de(n) voirs(creven)/ ja(n)ne blanckart ten live des voirs(creven) arnts verond(er)pant heeft en(de) bewijst op/ zeke(re) goede gelegen te tielt voe(r) scepen(en) vand(er) banck van tielt Ende heeft/ mids dien de voirs(creven) jan den voirs(creven) henricke sijn goede en(de) alle(n) ande(re)n des quita(n)cie/ behoeven(de) vander voirs(creven) lijfpensien en(de) allen acht(er)stellige(n) pacht d(er) selv(er) volcomelic/ quijtgeschouden cor(am) eisd(em)/