It(em) roelof wysschart weerdt inden wildeman heeft voe(r) meye(r) en(de)/ scepen(en) van loeven(en) gethoent twee p(er)de te weten een grauw p(er)t/ en(de) een bruynken bege(re)nde die met rechte voirts te handelen ende/ te vercopen voe(r) [de(n)] cost bij hen en(de) bijden ghene(n) [tween knechten] die hen te v(er)waren/ hadden v(er)teert in sijnre h(er)bergen daer zij gesonden wae(re)n te staene/ in leystingen van jonck(er) h(er) wille(m)me van horrion ridd(er) Also dat/ de selve roelof bij vo(n)nisse der scepen(en) van loeven(en) den voirs(creven) cost/ sijn hant op [de] heyligen leggen(de) groetste bij zijne(n) eede op xxxviii/ rijnsch(en) gulden(en) die hem d(aer)aen noch gebraken dwelc geschiet sijnde/ tvo(n)nisse der scepen(en) voirts wijsde dat de voirs(creven) roelof coepman/ suecken soude totten voirs(creven) p(er)de en(de) die ten hoeghsten brengen en(de)/ die dan p(rese)nte(re)n den meye(r) inden name van onsen gened(igen) he(re) om/ hem sijn nard(er)scap d(aer)inne te hebben oft hij woude sculde hij sijn/ nard(er)scap quijt soe soude(n) zij den coepe(re) volgen en(de) scoet d(aer) yet ov(er)/ dat soude roelof wed(er)kee(re)n en(de) gebrake hem soe soude hij voirts/ varen met rechte cor(am) py(n)noc g(odefrido) roelofs aug(usti) xxix/