It(em) Cond zij allen lieden dat voer den meye(r) en(de) late henricks wittema(n)/ in zinen hove toverloe in recht geweest zijn de selve henrick in deen/ zijde en(de) goerd de mylte(re) in dande(re) Alse van diversen tsijsen die de/ voirs(creven) henrick eyschen(de) was op alrehande goede des voirs(creven) goerds gelege(n)/ te voerde en(de) daer o(m)trent gelijc hij die gecregen heeft tegen diericke(n)/ van langrode voer welcke tsijse de voirs(creven) henrick gewoenlic hi ene(n)/ seke(re)n tijt van jae(re)n gehave(n) hadde tsjaers sevenenveertich stuv(er)s der/ mu(n)ten shertogen van bourg(oignen) en(de) van brabant daermede hij also de/ voirs(creven) goerd meynde te vele gehaven hadde x tsjaers xi veerthien/ stuv(er)s die hij myn sculdich wae(re) en(de) h den selve(n) henricken vand(er)/ voirs(creven) so(m)men [nu] ontkende sceldende van welken gescille tuschen de
//
de voirs(creven) p(ar)tien So v(er)re gep(ro)cedeert waert met rechte voer den meye(r)/ en(de) late voirscr(even) dat de voirs(creven) henrick vanden tsijse die goert voirs(creven)/ hem ontkendde gewijst waert tsijnen behoude na den welken enen/ seke(re)n inval gebuerde tuschen de vors(creven) p(ar)tien d(aer)af de voirs(creven) late begr[e]pe(n)/ hoe(r) hoet settende den p(ar)tien dach van inleggen tot welken/ dage henrick voirs(creven) inleyde en(de) de vors(creven) goert niet maer qua(m)/ de selve goert voe(r) de voirs(creven) late gevende hem vellich vand(er)/ hoetvaert kynnen(de) voerts voer hem en(de) zijn nacomelinge den voirs(creven)/ henricken sijnen voirs(creven) geheelen tsijs also wael den ghenen die hij/ hem ontkend hadde gelijc voirs(creven) steet als den ande(re)n gelijc en(de) also/ verre des voirs(creven) henricks tsijsboeck dien inhelt en(de) begrijpt Over/ welke saken voirscr(even) geweest zijn als late vanden voirs(creven) hove/ jan van udekem de jonge wouter de rode bartelmeeus lyebrechts/ en(de) henrick maten diemen heet de houwe(re) als late die dit [de voirs(creven) saken] in teg(ewoirdicheit)/ der scepen(en) van loeve(n) v(er)halende getuyght en(de) gedragen hebben/ die gesciet en(de) gehandelt te wesen in alle d(er) manie(re)n als/ voirscr(even) steet bidden(de) den [selven] scepen(en) van loeve(n) dat zij dit op hen/ voerts tuygen en(de) besegelen wilden dwelc doen roel(ants) vynck/ ja(nuarii) xv/