It(em) de voirs(creven) abraham die geleidt es [tot den goeden] arnds wilen corfs en(de) wilen reyners/ en(de) hubrechts corfs alle drie gebruede(re)n voe(r) een mudde rogs lijfpens(ien) dair/ voe(r) de voirs(creven) wilen reyne(r) en(de) hubrecht borge bleven wae(re)n voe(r) den/ voirs(creven) wilen arnde hoe(re)n brued(er) aen den voirs(creven) abrahame heeft geloeft/ katlijnen weduwe des voirs(creven) wilen reyners en(de) ja(n)ne hoe(re)n soen p(ri)(us)/ ema(ncipa)[t(us)] en(de) ja(n)ne en(de) henricken zoenen des voirs(creven) wilen hubrechts/ die voer de voirs(creven) lijftocht die half verstorven was en(de) voe(r) de coste/ van rechte d(aer)op geloepen den voirs(creven) abrahame gecuelt hebben van/ x rijnsch gulden(en) dat hij d(er) selver weduwen hoe(re)n soene en(de) gebrued(ere)n/ met den voirs(creven) beleide zo verre in hem es zond(er) zijnen cost behulpich/ wesen sal opte goede svoirs(creven) wilen arnts dat zij van des voirs(creven) es/ onthaven zelen werden sond(er) argelist eisd(em)
//