It(em) henrick de smet cleed(er)make(re) als mo(m)boer va(n) pet(er)kene zoene laureys/ wilen smeets zijns brued(er)s vand(en) iersten bedde in deen zijde ende / katline sweduwers nawijf des selfs wilen laureys in dandere/ sijn come(n) voe(r) scepen(en) van loeven(en) Kennende en(de) lyende dat zij als/ vand(en) haven en(de) vlieghenden erve acht(er) den voirs(creven) wilen laureyse/ gebleven eensworden en(de) v(er)accordeert zijn ind(er) manie(re)n hier na/ v(er)claert Te weten yerst dat d(er) voirs(creven) katlinen volgen sal alle de/ have en(de) vliegende erve en(de) ande(re) die zij by hoe(re)n eede helt dat zij/ byden voirs(creven) wilen laureyse haren man bracht heeft en(de) d(aer)toe/ bekende zij gehadt en(de) gehaven te hebben viii peters eens voe(r) trecht/ dat zij hadde of hebben mochte inde goede des selfs wilen hairs/ mans Voert heeft de voirs(creven) henr(ick) d(er) selv(er) katline(n) geloeft scadeloes/ te houden en(de) tontheffen aen eene(n) yegeliken van alle d(er) schult die/ zij mette(n) voirs(creven) wilen hoe(re)n man gemaict macht hebben of de/ selve hae(re) man sculdich mocht wesen in e(n)nig(er) manie(re)n Ende/ d(aer) voe(r) es borge svoirs(creven) henr(ix) jan van doerne geheten hanssens/ schoemake(re) (et) p(ri)m[(us)] It(em) dat alle dande(re) goede acht(er) den selven laureyse/ gebleven en(de) alle de schout diemen hem sculdich was waer weder
//
zij gevallen es of niet gevallen volgen sal en(de) toebehoe(re)n den/ voirs(creven) kynde Welcke schout have en(de) vliegende erve de voirs(creven)/ katlijne geloeft heeft zo v(er)re zij die weet te bewisen en(de) voirt/ te bringen thae(re)r eed en(de) ofmen van hae(r) behoefde e(n)nich behelp/ van rechte om die goede of sculden te v(er)volgen met rechte dat/ zij dat sond(er) hoe(re)n cost altijt doen sal beert nausnyde(re) ja(nuarii) xxvii/