It(em) jan vanden putte smet die geleidt es na den rechte d(er) stad va(n)/ loeven tot den goeden have en(de) erve henricks gheylarts heeft/ geloeft en(de) toegeseeght katlinen tswerts wettich wijf des voirs(creven)/ henricks dat hij der selver katlijnen noch hoe(re)n kynde(re)n die zij heeft/ of hebben sal vanden voirs(creven) henricken gheenen stoot letsel noch/ geweer maken noch doen en sal in e(n)nig(er) manie(re)n mids den voirs(creven)/ zijnen beleide in of aen de voirscr(even) goede na de doot des voirs(creven)/ henricks zo verre de selve goede der voirs(creven) katlijnen of hoe(re)n/ kynde(re)n alsdan toebehoe(re)n of zouden zijn sculdich zouden zijn te/ volgen naden lantrechte beert m(er)cels no(vembris) xv/