It(em) gielijs van holaer heeft quijtgeschouden lodewijcken van wet(er)beke ende katlijnen/ sbrievers natuerlic van alsulker geluften als zij hem and(er)wille gedaen hebben/ voer scepen(en) van loeven van te lossen bynnen enen seke(re)n tide vijf molevate/ rogs erflicx pachts die wout(er) vand(er) moelen heeft op i boend(er) lands des voirs(creven)/ gielijs gelegen te wet(er)beke tuschen de herstrate ende de strate geheten/ daenhoustrate ende neve(n) dbosch g(er)truyden hochs Beke(n)nende de voirs(creven)/ gielijs hem vand(er) voirs(creven) geluften volcomelic genoech gedaen zijnde met/ gereden pe(n)ni(n)gen die hij daer voe(r) getogen heeft Ende dat hij den voirs(creven)/ pacht vand(en) voirs(creven) zinen goeden erflic sculdich es te dragen niet wed(er)stae(n)de/ dat inder warandscap die de voirs(creven) lod(ewijc) en(de) katlijne vand(en) voirs(creven) goeden/ en(de) meer ande(re)n gedaen heeft [hebben] den voirs(creven) gielijsen den selven erfpacht niet/ genoemt en es eisd(em)/