It(em) joffr(ou) joha(n)ne van laethem dochte(re) daneels wilen va(n) laethem heeft/openbairlic gekend en(de) gelijdt dat jan vanden dale hoe(re) wyn va(n) hoe(re)n/goeden van laethem inde p(ro)chie van bierbeke hae(r) wail en(de) volcomelic/betaelt heeft en(de) voldaen van allen alsulken schulde(n) van corne gelde oft/and(er)s als hij hoe(r) uut saken vanden voirs(creven) goeden sculdich mocht wesen/tot des(e) dage toe hem d(aer)af volcomelic quijtscelden(de) behoudelic hier/inne dat hij den heiligeest van loeven en(de) heylwigen va(n) weerde/va(n) hoiren pachte die hen opte voirs(creven) goede gevallen es cuelen/sal tsijnen laste dwelc hij geloeft heeft te doen en(de) de voirs(creven) goede/d(aer)af scadeloes te houden opp(endorp) coker(oul) dec(embris) xvii xiii