It(em) henrick mi(n)nincks van hug(ar)den soen jans mi(n)nincks heeft gesett/ zijn p(ro)cureurs janne spechts janne van breeden cuype(re) en(de) janne va(n)/ udekem voirspreke aut alt(eru)m van ende in alsulker saken als hij/ uutstaende heeft en(de) ingesett es in rechte alhier tegen janne de/ witte van arschot alse vander rekeninghen en(de) bewijsseniss(en) die/ de voirs(creven) henr(ick) eyscht vanden voirs(creven) janne van zeke(re)r hantheri(n)gen/ en(de) bewynde dat hij gehadt heeft vanden goeden jans ev(er)arnts/ zweer svoirs(creven) henricks Gevende hen volcomen macht auctoriteit/ en(de) zunderlinghe beveel de selve sake te vervolghen te bedingen/ en(de) te handelen met rechte tallen plaetsen dair dat behoirt die/ te wynnen ende te verliesen (et)c(etera) en(de) alle tghene (et)c(etera) [p(rom)itt(ens) rat(um)] abs(oloens) blanck(ar)t/ sabbato p(ost) quasi modo