It(em) also als claes wilen de kersmake(re) anderwile gecocht heeft tegen janne/ de witte den jonghen en(de) wilen janne zijnen vader en(de) meer ande(re)n/ tweelff ryders tsjaers lijftochten vallen(de) zess daghe in merte/ ten live h(ere)n andries zijns soens nu religieux sgoidshuys van/ percke bij loeven behoudelic den voirs(creven) claese en(de) joff(rouwe) machtilden/ zijnre huysvrouwen heur heffen daer inne gelijc de brieve d(air)op/ gemaict anno xiiii[c] liiii zess daghe in merte dat begripen/ van welker lijft(ochten) peter vander hoeven also hij bekynde den last/ aengenomen heeft en(de) gelooft te draghen mids zek(ere)n erfgoeden/ die hij daer voe(r) vanden voirs(creven) janne de witte overheeft Ende/ de voirs(creven) peter daer na om de voirs(creven) lijftocht af te leggen gestelt/ heeft opten wissel alhier hondert en(de) twintich ryd(er)s d(air)af die/ eerw(er)dighe he(re) h(er) dierick abdt svoirs(creven) goidshuys in deen zijde/ en(de) de voirs(creven) h(er) andries en(de) zijn moeder in dande(re) overcomen zijn/ dat de voirs(creven) mijn he(re) dabdt de voirs(creven) pe(n)ninghe trecken sall/ en(de) na zijnre gelieften beke(re)n en(de) dat hij dair voe(r) den voirs(creven) h(er) andr(ies)/ bevestighen sal xii ryders tsjaers die ten voirs(creven) dage vallen/ selen tsijnen live D(air)inne de voirs(creven) joff(rouwe) machteld zijn moed(er) heur/ heffen hebben sal aen ende op alle desselfs goidshuys goede/ beruerlike en(de) omberuerlike en(de) hen van dier rinten gheven ende/ doen hebben zeke(re) brieve onder zijnen en(de) zijns co(n)vents zegele(n)/ en(de) oic bescheid van dat zij des mechtich zijn bij consente van/ heuren oversten in allen der bester formen en(de) manie(re)n gemaict/ datmen die sal moegen maken ende ordine(re)n ter vestich(eit) der vors(creven)/ h(er) andries en(de) zijnre moeder zonder argelist So es comen/ voe(r) scepen(en) van loeven de voirs(creven) peter en(de) heeft den voirs(creven)/ h(er) andriese en(de) zijnre moeder dair voe(r) verantwerd en(de) gesproke(n)/ dat de voirs(creven) mijn he(re) dabdt hen de voirs(creven) brieve in behoirliker/ manie(re)n gemaict ende bezegelt leve(re)n sal en(de) in heuren handen/ gheven tusschen dit ende uutgangh van des(en) maend [van] april Cor(am)/ roel(ants) heyk(ens) aprilis viii