It(em) wouter du(n)nemelck woenen(de) te schoe(re) heeft bekendt wettelic/ vercocht te hebben clase uuten lyeminghen briede(r) tscaerhout/ van eenen boende(r) bosch desselfs wouters gelegen te lynden/ tusschen de goede h(er) philips van schoenhoven ridd(er)s en(de) dbloc/ geheten spijskens bloc tselve hout te houwen in behoirliker/ manie(re)n en(de) costumen van bamisse naistcomen(de) over drie/ jair voe(r) ende om eene zeke(re) so(m)me van pe(n)ninghen d(air)af
//
de voirs(creven) wouter hem bekendt heeft voer wel betailt en(de) v(er)nueght/ Geloven(de) de selve wouter tvoirs(creven) hout den voirs(creven) gehuysschen/ ten voirs(creven) tijde te laten volgen zond(er) hem e(n)nigen stoot/ of letsel dair inne te maken of te doen in e(n)nig(er) manie(re)n/ Cor(am) m(er)cels hoeven aug(usti) xxi