It(em) jan vanden wyere zone lodewijcx vanden wyere wonen(de)/ te thiene(n) heeft ghelooft ende lijflijken bij stavi(n)ghen jans/ putt(er)s vorst(er)s te loven(en) ten heylighen gheworen dat hij bynne(n)/ eenre maent naestcomen(de) comen sal voir scepen(en) van thienen/ ende met hem bringhen eene(n) goede(n) loflijken borghe oft twee borghe(n)/ voir de schult h(ier) nae besc(re)ven den rechte der stad van thienen/ bedwanckelijck sijnde die hen samentlick voir de voirs(creven) scepen(en)/ van thiene(n) verbinden sullen aen pauwelse van meltbroeck tynne(n)/ potghiete(r) inde so(m)me van xx rinssche gulden(en) ten zeke(re)n t(er)mijne(n)/ ghelijck sij die met malcande(re)n ov(er)come(n) sullen te betalen(e) Ende dit/ vore ende o(m)me eenen ae(n)bilt twee blaesbalghe(n) ende een scheerre/ dair men ijser mede snijdt die de selve jan bekent heeft vande(n)/ selve(n) pauwelse ontfanghen te hebben(e) met vurw(er)den oft de voirs(creven)/ jan ten voirs(creven) t(er)mijne de voirs(creven) borchtochte voir scepen(en) van thiene(n)/ niet en dade Soe heeft hij ghelooft ende ghesworen als voe(r) den/ voirs(creven) pauwelse de voirs(creven) haeflijke goede ten selve(n) t(er)mijne alh(ier) te/ loven(en) weder ov(er) te leveren(e) in sulken state als hij die van hem/ ontfanghen heeft cor(am) roelants roelofs junii xxvii