Om te comen tott(er) zoenen vande(n) dootslage geschiet en(de) gedaen/ bij woute(re)n vanden zijpe geh(eeten) capelleman en(de) joese ymbrechts/ geheeten goedens inden p(er)soen roelofs witteman zijn de vriende(n)/ van beiden zijde(n) te weten(e) jan witteman brueder des voirs(creven) aflivige(n)/ met jacoppe zijne(n) vader t(er) eenre zijden en(de) de voirs(creven) twee zoend(er)s/ met heuren vriende(n) t(er) ande(re) ov(er)comen en(de) eensworden als h(ier) nae/ volght Ierst hebben de voirs(creven) twee zoenders gelooft te doen doene/ tghemeyn gebet van cloeste(re)n en(de) een cruce te doen setten(e) opt/ graff des voirs(creven) doode(n) te velthe(m) alsoe schoone en(de) goet als op berc/ mans graf te winxele gesedt es en(de) dat tussche(n) dit en(de) sinxen(en)/ naistc(omende) It(em) noch sulle(n) de voirs(creven) zoenders sculdich zijn te betalen(e)/ viven(de)tsestich rijnsch g(ulden) te lx pl(a)c(ken) tstuc dair af de voirs(creven) twintich bet(ael)[t]/ zijn gereet en(de) tsurplus te weten(e) vivenveertich r(ijnsch) g(ulden) sulle(n)/ de voirs(creven) zoenders sculdich zijn te betalen(e) tusschen dit en(de) sinxen(en)/ naistcomen(de) t(am)q(uam) ass(ecutu)[m] En(de) h(ier) af zijn borge(n) der voirs(creven) zoende(re)n/ denijs vand(en) zijpe geheete(n) capellema(n) vader des voirs(creven) wout(er)s/ peter bercx woenen(de) te velthem jan de donder woen(ende) te loeven(e)/ Et p(ri)mi (tre)[s] insup(er) duo p(ri)mi En(de) h(ier) op es den voetval en(de) zoene/ geschiet aen den voirs(creven) ja(n)ne wittema(n) in p(rese)ntien van zijne(n) vader/ en(de) zijnen vrienden coram hove naus(nydere) martii xxvi