It(em) al eest dat de voirs(creven) guedinge(n) gelijck(er) voe(r) sy(n)nijch(eyt)/ geschiet is sijn zoe es dat nochta(n) op voirwerde/ datme(n) de goede voirs(creven) vercoepen en(de) ten hoochste bringe(n)/ sal ten meeste(n) prouffijte der selver om dair mede/ / te vervallen en(de) te cuelen de schulden des voirs(creven) jans dair voe(r)/ hij nu gevangen es En(de) de selve jan heeft geloeft in/ p(rese)ntien van scepen(en) van loeven(e) en(de) in hande(n) jans de/ putte(re) vorsters ten heylige(n) geswoe(re)n dat hij uute(n)/ lande van brabant niet scheyden en sal hij en sal/ de voir(creven) goede hulpe(n) vercoopen en(de) ten hoochste(n) bringe(n)/ en(de) de penni(n)ghen dair af doen comen in handen der stadt/ van loeven(e) tott(er) schult behoef en(de) dat hij den coop(er)s/ hier af ofts behoeft sal hulpe(n) guedinge en(de) vestich(eit)/ doen en(de) niet anders oft voirde(r) en salmen metter/ guedinghe(n) moege(n) wercken dan de schult gedraight/ Ende hier op es de voirs(creven) jan der vroenten d(aer) hij inne/ was geslaecht en(de) ontslage(n) met consente vander stadt/ coram eisdem