It(em) jan leema(n)s peter yeke goirt vand(er) carnie(re)n ende/ pet(er) kalst(er)man wynne(n) goirts de keersmake(re) hebben geloeft/ dat zij tusschen dit en(de) van goensdage naistcomen(de)
//
in viii dagen sullen bringe(n) alhier bijden raide vand(er)/ stad tgeheel p(ro)ces dwelc zij hebben hangen(de) voir den/ raide van braba(n)t aengaen(de) den goeden die zij vand(en) voirs(creven)/ goirde de keersmake(re) houden(de) zijn om dat bijden raide/ vand(er) stad gevisiteert te wordden(e) En(de) soe v(er)re bevonde(n)/ wordt dat den voirs(creven) goirde oft der voirs(creven) katline(n) die/ totte(n) goeden desselfs goets gorts geleydt es de selve/ goede soude moegen volgen dat zij dan der voirs(creven)/ katline(n) betalen sullen den selve(n) pacht die zij hue(re)n/ meest(er) soude(n) moegen [moete(n)] geve(n) ten t(er)mijne als die vallen/ en(de) v(er)schijne(n) sal tamq(uam) ass(ecutu)[m] Ende hier op heeft de voirs(creven)/ katline die huer de voirs(creven) goede hadde doen leve(re)n geco(n)/ senteert den voirs(creven) p(er)sone(n) de vruchten opt velt nu/ staen(de) inne te doen(e) in (con)s(ili)[o] opidi julii xxiiii