Cond zij allen lieden dat matheeus lovene(re) sone/ wijlen pet(er)s woenen(de) te cortbeke ov(er)loo in p(rese)ncia heeft/ genomen en(de) bekint genomen te hebben(e) tegen aelbrechte/ tans als rintm(eeste)r vand(en) grooten heyligengeeste te loev(en)/ de moelen desselfs heylichts geests gelegen tov(er)loo den/ voirs(creven) heylige(n)geeste toebeh(oirende) mette(n) boog(ar)den beempden dair/ toe hoiren(de) met oick den beemdeken dat den heiligengeeste/toebeh(oirde) vercregen heeft tegen m(er)ten(e) bubbele(re) gelijck/ jorijs van bruessele die hier voermaels gehouden heeft/ Te houden(e) te hebben(e) en(de) te besitten(e) van s(in)[t] jans(mis)s[e]/ naistcomen(de) Eenen t(er)mijn van vi ja(re)n lang due(re)nde/ deen nae dander sonder middel vervolgen(de) Elcx/ jans dae(re)nbynnen te weten(e) de voirs(creven) moelen om en(de)/ voir twintich mudden corens pag(abilis) cu(m) va(n)no mensu(r)e/ lovanien(sis) alle vierdel jairs te betalen(e) tvierdel d(air)af/ en(de) inden heyligengeest te loeven(e) te leve(re)n Ende/ den voirs(creven) boogart en(de) beempden om en(de) voe(r) thien/ rinsgulden(en) te tsestich pl(a)c(ken) tstuck alle ja(r)e s(in)te/ m(er)tens(mis)s[e] te betalen(e) en(de) loeven(e) inde(n) voirs(creven) heylige(n)geest/ te leve(re)n quol(ibe)t ass(ecutu)[m] Item es voirweerde dat de/ voirs(creven) matheeus gehouden sal zijn zijnen t(er)mijn/ due(re)nde de voirs(creven) moelen tonderhouden(e) wel en(de) loflijck/ van allen gaen(de) wercke tot zijnen coste en(de) die laten/ ten eynde van zijnen afscheyden(e) op scatti(n)ge ten/ prise van moelesleg(er)s gelijc hij dien aenveerden/ sal s(in)[t] jansmisse Ende oft die beter wa(r)e tzijnen/ aencomen(e) dan zij zijn sal tzijnen afscheyden(e) sal/ hij dat moete(n) oprichten Ende oft die beter/ bevonden wordden sal hem dat den heylige(n)geest/ oprichten Item mits den thien rinsgulden(en) die/ de voirs(creven) molde(r) jairlijcx geven moet vand(en) voirs(creven)/ boog(ar)de en(de) beemdeken en(de) sal hij niet gehouden/ zijn van e(n)nigen sleet vand(en) molensteen(e) Item/ sal de molde(r) moeten betalen den chijs aengaen(de)/ uuten beempdeken te weten(e) viii ganse sonder
//
afslach vand(er) pechtingen Item de voirs(creven) molde(r) sal/ gehouden zijn op zijnen cost te houden(e) de beke/ boven en(de) beneden soe verre hij die beempde hult/ en(de) die wel dijcken ende ruymen en(de) den boogart/ en(de) beempden bevreden ende de wat(er)loepen ruymen en(de)/ de grechten houd(en) gelijc reeng(enooten) moete(n) hier voe(r) is borge/ als principael ind(ivisum) henrick geh(eten) loevene(re) sone wijlen/ pet(er)s brueder des voirs(creven) matheeus woenen(de) te nederijssche/ Et p(ri)mus cor(am) abs(oloens) vynck nove(m)br(is) xxxiii