It(em) jan van rosmeer cousmake(r) in p(rese)ntia heeft gekint/ ende gelijdt dat hem de rintmeeste(re)n der stad van/ loeven(e) gelost ende afgequete(n) hebbe(n) alsulke(n) sesthien/ stuvers erflijck als andries wijlen van rosmer zijn/ vader cocht en(de) creech julii xx a(n)no lxxxix lestleden/ aen ende op huys ende hof met sijnen toebehoirten/ wijlen goessens ooghe nu jans vynck geleg(en) inde/ wijngartstrate opden hoeck vander calchove(n)strate tussche(n)/ den selve(n) hoeck en(de) de goede ph(ilip)s reymair Welke/ goede de voirs(creven) rintmeeste(re)n den voirs(creven) ja(n)ne vynck/ vercocht hebben in recompensie van seke(r) schult die/ de voirs(creven) goessen der voirs(creven) stad sculdich was dair/ inne de voirs(creven) xvi stuvers erflijck wae(re)n verswege(n)/ Scelden(de) mits dien vander selver rinte(n) volcomel(ijck) quijt/ de voirs(creven) goede ja(n)ne vynck en(de) ande(r) goede d(aer)voe(r)/ verobligeert en(de) alle(n) ande(re)n dien dit ae(n)cleeft Promitt(ens)/ null(atenus) alloqui sed war(ans) prout cor(am) vynck baets/ junii xxviii