It(em) jan crols sone wijlen jans woenen(de) te wesemale/ onder rotselair in p(rese)ntia heeft bekint ontfang(en) te/ hebben(e) van ja(n)ne de smet geheete(n) scotelman/ bode te voet der stad van loeven(e) zesse ryns guld(en)/ te xx st(uvers) tstuck dair voe(r) hij geloeft heeft bynne(n)/ zesse weken naistcomen(de) te veronderpanden(e) en(de)/ loflijck op goede pande onder rotselair geleg(en) sesse/ stuvers ende twee placken erfchijs vallen(de) jairlijx/ s(in)t jans(misse) de vi st(uvers) dair af den p(ro)chiaen van/ wesemale voir djairgetide ende sondach gebet/ peeters wijlen de smet brueders des voirs(creven) jans/ ende de twee placken den coste(re) aldair voir/ dluyden tamq(uam) ass(ecutu)[m] cor(am) h(er)meys tymple junii/ xxiiii