Vander questien gecomen voir den raide vand(er) stad/ tusschen mathy de chenoit ter eenre ende pira de/ basy als geleyt nae des(er) stad recht totte(n) goeden/ desselfs mathy ter ande(r) zijden Om der vercooping(en)/ wille vand(en) goeden desselfs mathy die ten versueke/ des voirs(creven) geleydden te coope wa(r)en geboden die de/ voirs(creven) mathijs sustineerde dat deselve niet voirde(r)/ en soude moegen vercoopen mits seke(re)n tractate tusschen/ hen gemaict voir meye(r) ende scepen(en) van dyon le/ mont inhouden(de) in effecte dat mathijs in afslage/ vander schult den voirs(creven) peete(re)n overleve(re)n soude/ de schapen die hem te meye lestleden behoiren souden// voir sijn part elc stuck onder cleyn ende groot voir/ thien stuvers met oick zijnen p(ar)te vand(er) wollen tot/ sulken prijse als die elde(r) ghelden soude moegen oft/ alsoe vele ghelts dair voe(r) ende soe verre peter dair/ mede niet toe en quame dat hij tsurplus beyden/ soude totten naisten ja(r)e behalve(n) dat zijn beleyt/ altijt bliven soude in zijnder macht totter lester betali(n)g(en)/ toe Ende want dan deselve scapen wa(r)en in/ handen vander wet hoepte dat hij hem niet voirde(r)/ en soude moegen pramen Dair tegen de voirs(creven)/ peeter dede seggen al wa(r)en die in handen vand(er)/ wet en woude hij nochtan die niet laten volgen/ mair dede dair inne allet belet dat hij conste/ oick en was hem tghelt vand(er) wollen niet gevolcht/ Ende al wairt dat mathijs alh(ier) seyde dat hijse soude/ laten volgen als hij ter plaetsen aldair quame soude/ hij de contrarie doen den voirs(creven) mathijse ter (con)[tra]rien/ replice(re)nde seyde dat hij te vreden was de scapen/ te laten volgen ende en soude dair inne gheen/ belet doen behalve(n) dat hem voirt dinhout vand(en)/ tractate geachtervolcht wordde Es bijden raide vand(er) / stad get(er)mineert en(de) uuytgesproken voir recht dat/ p(ar)tien malcande(re)n sculdich souden sijn te voldoen(e) nae/ inhoudt vand(en) voirs(creven) tractate voir scepen(en) va(n) dyon/ le mont Te weten(e) vander leveri(n)gen vanden p(ar)te/ vanden scapen des voirs(creven) mathijs ende vander wollen/ des sal deselve peeter de leveringe volschiet sijnde/ sculdich sijn vand(en) surplus te verbeyden totte(n) naesten/ ja(r)e behalve(n) sijnen beleyde op dande(r) goede des voirs(creven)/ mathijs in zijnder macht nae inhoudt vand(en) selve(n)/ tractate in (con)silio opidi julii p(ri)ma