Allen (et)c(etera) doen condt dat jan uut(er) helicht en(de)/ katlijne oliviers zij(n) huysvr(ouwe) hebben gecedeert/ getransporteert en(de) ov(er)gegeve(n) en(de) mits desen cedeert/ t(ra)nsporteert en(de) ov(er)gheeft rogier vand(en) brunen/ hue(re)n zwager alsulke(n) recht p(ro)p(ri)eteyt deel en(de) actie/ als de selve gehuysschen hebben in alsulcke(n) sesse(n)terdich/ rinsschen guld(en) eens als jan yden de selve gehuyssche(n)hebben in alsulcke(n) sessendertich rinssche gulden eens/ als jan yden sculdich was steven(en) wijle(n) oliviers/ geheete(n) van aelst ende oic allet recht p(ro)prieteyt/ en(de) actie als zij hebben moegen in alsulcke(n) erfbrieve(n)/ als de selve jan yden tande(re)n tijden de(n) selve(n)/ wijlen steve(n) voir scepen(en) van loeven(e) ov(er)geg(even)/ heeft en(de) inde(n) handen gestelt gedragen(de) tsamen/ drie r(ins)g(ulden) erflijc d(air)af gedeelte der voirs(creven) gehuyssche(n)/ altijt gedrage(n) soude derdel en(de) hebben d(air)om/ de brieve vand(en) selve(n) rinte(n) soe v(er)re die hen ontlene(n) ae(n)cleve(n)
//
den selve(n) rogie(r) ov(er)gegeve(n) ten selve(n) rechte/ Promitt(entes) sat(isfacere) de t(er)cia parte cor(am) he[r]meys/ tymple septembr(is) xxii