Tvonnisse vanden gedinge hangen(de) tuschen gielise den becke(re)/ wijng(ar)de(re) in deen zijde en(de) vrancken van dieve(n) in dander/ zijde [alse] vanden derdegedeelte van xvi roeden wijng(ar)ts/ geleg(en) opden vileerberch dwelc de voirs(creven) gielijs tande(re)n/ tyden jegen janne van binckem barbier zwag(er) des/ voirs(creven) vranx vercreg(en) hadde tot welken stucke/ wijng(ar)ts de voirs(creven) vranc boet sijn naerscap hoepte en(de)/ meynde dat hem die(n) worden soude mids zeke(re)n reden(en) die/ hij inden rechte aligeerde was gesuet gewijst met dese(n)/ worden nae aensprake antw(er)de en(de) thoenisse dat de voirs(creven)/ vranck aende voirs(creven) goede gheen naerscap hebben en sal/ cor(am) abs(oloens) key(n)[oe(ghe)] py(n)noc hug(ar)d(en) langr(ode) vyncke(n)bosch maii p(rim)[a]/