It(em) jan durix h(er) goert moyaelen de welke voe(r) scepen(en) van loeven(e) h(er) (...)/ eedt behoirlijc deden tuygde(n) inden yersten biden selve(n) hue(re)n eede dat sij?/ scepen(en) wa(r)en te molle tuygden voerts dat henric goedens de jonge sone (...)/ goedens van ty(n)deloe voe(r) hen come(n) wa(r)e als wethoude(re)n ende hadde geloeft/ op eene(n) banduyn van twintich rijnscher guld(en) den scouth(eit) van he(re)ntals dat/ hij uute(n) vier hameyden des dorps van molle niet scheyden en soude hij en (...)/ ontslage(n) sijn vanden selve(n) scouth(eit) mett(er) my(n)nen oft mette(n) rechte van alsulke(n)?/ rechten (...)/(...)