It(em) aernt van geldenaken heeft geloeft dat hij vande wijne van / mollebisoul tussche(n) dit en(de) maendach naestcomen(de) met hem bringe(n)/ sal voe(r) scepen(en) van loven(e) o(m)me ald(aer) zamentlijc te gelove(n) janne/(...) naturlijc (...) pinnoc wijtfliet sept(embris) xiii