It(em) de vors(creven) ph(ilip)s heeft geloeft den vors(creven) wille(m)me van haren dat hij/ tusscen dit en(de) van heden ov(er) xiiii nachten(en) te mistide neestcomen(de) bringe(n)/ sall in handen des selfs willems alle douwe brieve die hij heeft/ op tvors(creven) erf sprekende en(de) zund(er)linge de ghene d(aer) mede dat goert/ wilen uuten lyemi(n)gen totten vors(creven) erve comen es en(de) dat tot sijnd(er)/ eedt dat hij ter niet meer en heeft noch gehadt en heeft noch een/ weet cor(am) eisd(em)/