It(em) de sake vanden geschille en(de) gedinge uutstaen(de) tusschen wille(m)me poleer [poliet]/ in deen zijde ende (christ)ine veduwe jans wilen col coulon die geleydt/ is tot allen den haefliken goeden jans mahau in dande(r) hebben de/ vors(creven) p(ar)tijen met malcande(re)n consente uutgesedt en(de) verstelt tot des/ naesten goensdaeghs na derthien dach nu nestcomen(de) o(m)me hieren/ bynnen met malcande(re)n bij rade van hue(re)n vrienden te verennigen/ en(de) te verliken(e) en(de) en comen sijs niet hie(re)n bynnen niet eens/ geworden Soe heeft geloeft de vors(creven) willem d(er) vors(creven) weduwen/ te dien daghe alh(ier) ind(er) stadt van lov(en) te comen o(m)me ald(air) te/verloyden [verbeiden] en(de) te plegen allet tghene des der he(re)n dscepen(en) van/ vo(n)nissen dwelc sij alnoch ond(er) hebben vand(er) vors(creven) saken wisen/ sullen en(de) [van dair] niet scheiden het en sij dat hij d(er) vors(creven) vrouwen geheelijc/ en(de) al vanden vors(creven) vo(n)nissen geconteert sal hebben eve(n) verre dat/ de selve willem d(air) mede gecondempneert en(de) vellich gewijst worde(n)/ Op ene(n) band(uyn) van hondert gul(den) rijders tot behoef ons gened(ichs) he(re)n van/ brabant pynnock dormale decembr(is) xviii