It(em) al eest alsoe dat de vors(creven) jan poelmans den vors(creven) ja(n)ne laureys/ den vors(creven) brief bekint heeft gelijc vors(creven) steet tot sijnd(er) manissen te/ bet(alen) so eest nochta(n) vurwerde oft aende selve jan laureys vanden [den selve(n)] selven/

janne poelma(n)s van weeken te weken wael bet(aelt) en(de) geeft enen stuv(er)/ dat de selve jan laureys metten vors(creven) brieve opden vors(creven) ja(n)ne en(de)/ sijn goede v niet voerd(er) [noch meer] v(er)reiken en sal dan alle weken eene(n) stuv(er) tot/ dat de vors(creven) schout geheelic en(de) al bet(aelt) sal weesen M(air) oft gebuerde dat/ de selve jan poelma(n)s van lijve t(er) doot quame [oft hem tot alsulk(er) plaetsen onthoelen datme(n) hem mette(n) rechte niet becki(n)ne(n) en conste] eer de vors(creven) schout/ geheelic v(er)nueght wae(re) oft oec in meyni(n)gen wae(re) sijn goede die hij/ opden dach van heden heeft het sij have oft erve oft h(ier) namaels/ gec(ri)gen mochte te v(er)coepen so mach dan de selve jan laureys de vors(creven)/ schout [t(er) stont] geheelic inden vors(creven) brieve beg(ri)pen aenden vors(creven) ja(n)ne poelma(n)s/ en(de) sijn goede v(er)reiken niet wed(er)staen(de) d(er) vurwerden en(de) condicien vors(creven)/ cor(am) eisd(em)