It(em) want goert g guelens die voe(r) meye(r) en(de) scepen(en) / van loeven(en) gegoet en(de) geerft es in vijf dach(mael) lants / luttel min oft meer gelegen te molenbeke opt velt / geheeten wijvelpoel tusschen de goede stas vand(er) ijsvoert / en(de) de strate gaende t(er) b kercken weert van molenbeke tot / eene(n) zeke(re)n dage die met rechte tot heden verstreken es / hadde doen bescr(iven) janne van halle die hem ongebruyck / dede aende voirs(creven) goede mette(n) vruchte(n) vande(n) selve(n) / ald(aer) de selve [jan] niet comen en es Soe hebben de / he(re)n scepen(en) van loeven ter manisse(n) smeyers gewijst / voir een vo(n)nisse datmen de voirs(creven) go goerde vande(n) / voirg(enoemde) goede(n) houde(n) sal in sijn vorg(enoemde) br(ieve) alsoe v(er)re / alst noch voir hen come(n) es p(rese)nt(ibus) o(mn)ib(us) scabinis / aug(usti) xxix /