It(em) henr(ic) vand(er) saert p(re)d(i)c(t)us p(ro)mis(i)t d(i)c(t)o henr(ico) bog(ar)t tres /

aur(eos) peet(er)s te xviii stuv(er)s (et) ii stuv(er)s ut(ri)usq(ue) mo(ne)[te] d(omi)ni ph(lipp)i duc(is) /

ad pascha p(ro)x(imum) p(er)sol(vendos) ass(ecutu)[m] [tot ewigen dage(n)] co(m)m(er)loes en(de) scadeloes te houden en(de) tontheffe(n) / aen lodewijke baets van alsulk(er) geluften [te wete(n) als de selve henric de(n) vors(creven) lod(ewijke) voe(r) scepen(en) va(n) loven(en) vande(n) vors(creven) goeden heeft t(er) wile(n) als hij die tege(n) de(n) selve(n) [hem] lod(ewijke) v(er)creech gedaen heeft te wete(n) va(n) dat [hij doen] de selve he(re) ... alsdan den selve(n) lod(ewijke) geloefde de vorg(enoemde) goede te bete(re)n en(de) niet te erge(re)n en(de) die te houde(n) in goeden stade tot dier tijt en(de) wile(n) hij de(n) selve(n) lod(ewijke) afgequete(n) soude hebbe(n) alsulke ii rid(er)s als de selve lod(ewijck) opde selve goede behoude(n) hadde en(de) d(aer) voe(r) hij en(de) die de selve lod(ewijck) de(n) selve(n) he(re)n o? de vorg(enoemde) goede uuthijs uutgegeven heeft] van dat de selve henric /den vors(creven) g lod(ewijke) geloeft de vors(creven) goede altoes te bete(re)n en(de) niet /

te erge(re)en tot dier tijt toe en(de) die [alt(oes)] te houde(n) in goede(n) stade tot /

dier tijt toe en(de) wijle(n) de(n) selve(n) lod(ewijke) afgequete(n) sijn sulle(n) ii rid(er)s /

erflic die de selve lod(ewijck) aende selve goede behoude(n) heeft /

op welke(n) chijs de selve he(n)ric beg(er)t opde(n) vors(creven) goede opde(n) vors(creven) /

chijs vande(n) ii rijd(er)s genome(n) hadde et t(antu)m uutgeg(even) heeft et t(antu)m [met gad(er)s coste] / en(de) co(m)me(re) die de(n) selve(n) henr(icke) bog(ar)t uut ocs(uyne) d(er) selv(er) aencomen mochte(n) Et t(antu)m/ eisd(em) /