It(em) want h(er) willem van halleer ridde(re) op die voir meye(r) en(de) scepen(en) van / loeven(en) gegoet en(de) geerft is in alle de goede die wa(re)n jossarts gehete(n) / de chasteal van hannuyt geleghe(n) bynne(n) de ba(n)ne van hannuyt / opden dach van heden hadde doen inne scriven janne poilhet die / hem ongebruyck dede aen so(m)mighe vande(n) voirscr(even) goede(n) des selfs / h(ere)n willems bynne(n) der banne(n) van ha(n)nuyt voirg(enoemd) geleghe(n) Ald(aer) / de selve jan niet comen en is Soe is gewijst dat men den / voirscr(even) h(ere)n wille(m)me houde(n) sall in sijnd(er) voirscr(even) guedinghen / alsoe verre alst noch voir scepen(en) comen j is P(rese)nt(ibus) abs(oloens) / witte f(ilio) q(uon)d(am) fr(anconis) ov(er)wynghe willem(air) hazenb(er)ghe junii vi[ta] /