It(em) Nae dien dat jan calaber als beclaeght van joese sterke/ inden vrien jaergedinge des dijsdaighs lest voirleden come(n)/ es inden rechte aldair de selve joes tot hem w(er)t een aensprake/ dede Seggen(de) dat de voirs(creven) jan hier voirtijden als hij rintmeest(er)/ was sgreven van vademont inden lande van bierbeke en(de) merdall/ hij de selve jan metten cooplieden van merdall teringe gedae(n)/ hadde inden huyse des voirs(creven) joes [en(de) die teringe op hem doen scriven] Want hij doen cleyne/ pe(n)ni(n)cwerde vercochte dair af de so(m)me liep op xii grijpen/ oft d(air) omtrint gelijc hij dat boet met sijnd(er) eed te/ houden(e) als een tavernier Ende de voirs(creven) jan dair tegen/ seide dat des wel xx jair leden mocht sijn oft meer/ dat hij rintm(eeste)r was sgreve(n) voirs(creven) En(de) hadde hij joesen/ yet sculdich geweest vand(er) teringen voirs(creven) de selve joes/ hadde die schout hie(re)n bynne(n) wal wael mogen gemaent/ en(de) verhaelt hebbe(n) gelijc hij ande(re) scouden en(de) saken/ gedaen heeft Niet min jan calaber en can in sijnre/ memorien noch in zijnre rekeni(n)gen des voirs(creven) rintmeest(er)scaps/ niet bevi(n)den d totten huyse des voirsg(enoemde) geteert te hebben(e)/ Bieden(de) sijnen eed dat hij den voirs(creven) joese dair af niet/ sculdich en wae(re) noch die teringe op hem en hadde doen/ scriven Soe hebben de scepen(en) gewijst soe wair de voirs(creven)/ jan sijnen eed dade alsoe hij gep(rese)nteert hadde dat hij/ dair mede gestaen soude Den welken eed hij ten naeste(n)/ dage van rechte d(air) nae volgen(de) gedaen heeft cor(am) pynnoc/ g(odefrido) roelofs lud(ovico) roelofs tymple julii p(ri)ma vide(licet) fe(r)ia septi(m)a/