It(em) alse vande(n) xx rijd(er)s inde(n) vors(creven) scepen(en) brieve begrepe(n) heeft/ de vors(creven) arnt gekint dat hij d(aer) af noch eene(n) [and(ere)n] scepen(en) brief van
//
loeven(en) spreken(de) heeft die hem de vors(creven) wout(er) beetse(n) de jonghe/ met ja(n)ne boschma(n) en(de) henricke de welde d(aer) af v(er)lede(n) heeft/ En(de) dat de vors(creven) ii brieve sijn een schout eens te betale(n) en(de)/ eve(n) v(er)re enich vande(n) vors(creven) sculde(re)n hem betaelde de vors(creven) xx/ rijd(er)s en(de) xxxv stuv(er)s so soude dand(er) schult quijt sijn Ende/ heeft voirt de selve arnt geloeft alsd(oen) hem d(aer) af betaelt sijnde/ den vors(creven) wout(ere)n den selve(n) scepen(en) brief vande(n) ierste(n) xx rijd(er)s/gul(den) die hij opde vors(creven) iii p(er)soene(n) spreken(de) heeft ov(er) te geve(n)/ den ghenen dies de vors(creven) wout(er) bege(re)n sall Het sij te(n) selve(n) rechte/ voe(r) scepen(en) va(n) loven(en) oft and(er)ssins o(m)me op eene(n) iegelijke(n) van/ hen drie(n) t(er)del vand(er) selv(er) schout te v(er)hale(n) en(de) te v(er)reike(n) en(de)/ niet voerde(re) Behoudelic den selve(n) arnde sijn behulp met/ enighe(n) vande(n) vors(creven) ii brieve(n) d(aer) mede hem dat best gelieve(n)/ sal sond(er) argelist cor(am) eisd(em)