It(em) mathijs van befferen heeft ghelooft lodewijke van/ wet(er)beke te doene eene bedevaert [te monts] bove(n) colen en(de) die te/ porren(e) t(er) manisse(n) wout(er)s pynnocx en(de) vrancx pynnocx/ en(de) d(aer) af goede waerh(eit) te bringen(e) nae d(er) stad recht voir/ alsulke(n) quetssue(re)n als de voirs(creven) mathijs den voirs(creven) lod(ewijcke)/ gedaen heeft Ende voort ghelooft den meest(er) die de/ quetssue(re) ghecureert heeft af te doene en(de) te vernuegen(e)/ In desen bevurweert oft de voirs(creven) lod(ewijc) in toecomen(de) tijden/ vanden voirs(creven) quetssue(re)n e(n)nighe myncke(n) bleef behouden(de)/ dair af heeft gelooft de voirs(creven) mathijs den voirs(creven) lod(ewijcke) bynne(n)/ xl dage(n) dair nae dat dat bevonde(n) sal wese(n) dat te beteren(e)/ en(de) dair af doen dlant recht oft des voirs(creven) lod(ewijx) moet gecrige(n)/ cor(am) kersmake(re) col(onia) oct(obris) xxvii