It(em) jan van breedzijp heeft genome(n) een sgreven vrede van/ alsulken doetslaghe als henric van breedzijp sijn sone/ gedaen heeft inden p(er)soon jans wilen van berthem due(re)nde/ den selve(n) vrede (½) jair cor(am) tymple ouderogge scabinis et/ baelge foresta(r)io augusti p(ri)ma