It(em) es oic vurw(er)de oft de voirs(creven) jan vander beken de jonghe de voirs(creven) xxv/ rijd(er)s ter stont nae de doot van sine(n) vader niet en betaelde dat dan gielis/ vander stoct als p(ro)cur(eur) lijsbetten sbuekels sijnre sweg(er) wed(uwe) jans wijlen zedele(re)/ met eene(n) scepen(en) brieve liggen(de) alh(ier) ond(er) scepen(en) scepen(en) spreken(de) van drie/ guld(en) rijd(er)s lijft(ochten) ende oick met eene(n) scep(enen) brieve van rotsselair spreken(de)/ van ii rijd(er)s lijft(ochten) sal moghen voorts va(re)n opde goide des voirs(creven) jans/ oft op sijne(n) p(er)soen o(m)me van dan voorts d(aer) aen te verhalen(e) ende jairlix te heffen(e)/ ii(½) rijd(er)s lijft(ochten) ten live inde voirg(eruerde) brieve(n) beg(re)pen Behoud(elijck) den voirg(enoemde) janne/ vander beken sijn quijten elken pe(n)ninck met x ghelijk(er) pe(n)ninghe(n) ende met/ vollen pachte van eene(n) jaire cor(am) Hier inne alse van desen xxv rijd(er)s/ besproken oft die betaelt wordden ten daghe voirs(creven) datme(n) die/ wed(er)omme aenlegghen sal in lijft(ochten) ten live vanden kinde(re)n lijsbetten/ voirs(creven) behoud(elijck) der selv(er) lijsbetten der moeder huer heffen En(de) es voort/ ondersproken oft die pe(n)ninghe alsoe niet betaelt en wordde(n) ende men dan/ jairlijcx de voirs(creven) ii(½) rij(ders) lijft(ochten) heffen(de) wae(r) ghelijck voirs(creven) steet dat/ de selve lijsbeth de moeder oick dair inne huer heffen hebben sal cor(am) eisd(em)