It(em) hubrecht van laetwijck voirman woenen(de) te laetwijck heeft gelooft (christ)iane/ blanckairt te bringhene en(de) te wijchmale inde moelen ald(air) te leve(re)n alsulke(n)/ drie slachmoelensteene alse de selve (christ)iaen liggende heeft opte steen/ groeve staende voe(r) de stad van namen te weten de twee steenne d(air)af/ tusschen dit en(de) palmdach naistcomen(de) en(de) den derden steen tuschen dat/ en(de) sinxenen dair na volgende quo(li)[b(et)] ass(ecutu)[m] cor(am) m(er)cels lynden m(ar)cii v