It(em) tvo(n)nisse tusschen g(er)truyden vanden driessche arnds docht(er) ter/ eenre zijden en(de) mychiele van breedzijp ter ande(re) alse van vier/ clinckairts te xiiii stuv(er)s tstuc die de vors(creven) g(er)truyd den voirs(creven)/ mychiele van wettig(er) schult eyschen(de) was d(aer)af de t(er)mijnen/ overleden zijn bekynnen(de) de twee van dien ontfangen te hebben/ en(de) v(er)suecken(de) betalinge vanden ande(re)n tween en(de) den voirs(creven)/ mychiele hem seggen(de) die betailt te hebben en(de) hem d(aer)toe gewese(n)/ zijnde niet gethoent en heeft So hebben de scepen(en) van loeve(n)/ t(er) maniss(en) tsmeyers gewijst voer een vo(n)nisse dat de vors(creven) mychiel/ gehouden zal zijn der voirs(creven) g(er)truyden vanden vors(creven) twee/ clinckairden betalinghe te doen cor(am) eisd(em)