It(em) de voirs(creven) schult es den voirg(enoemde) pet(eren) bekint te des(er) myn(in)ge(n)/ dat de voirs(creven) pet(er) d(air) af vanden yersten t(er)mijne niet meer/ trecken en sal voir hem dan viii rinssche gul(den) te lx pl(a)c(ken)/ tstuc die hem meest(er) jan le vivengnez schuld(ich) es met/ scep(enen) brieve(n) van loven(e) d(air) op gemaect ende hem d(air) aff/ betaelt sijnde sal de selve peet(er) sijn brieve die hij heeft/ spreken(de) opden selve(n) meest(er) janne te nieute doen En(de) tsurpl(us)/ dat de voirs(creven) so(m)me meer ghedraeght dan de voirs(creven) viii/ rinssche gul(den) sal hij vervolghen opden voirs(creven) ja(n)ne vanden/ bossche ende sijn goede en(de) al ten v(er)leggen(e) en(de) coste des voirs(creven)/ meest(er) jans le vivengniez [en(de) tsijnen recht] Behoud(elijc) oft de voirg(enoemde) peet(er)/ h(ier) mede tot sijnre betalinge(n) niet come(n) en coste dat hij altijt/ sijn gebreck mette(r) voirs(creven) scepen(en) brieve(n) die hij spreken(de) heeft/ opde selve(n) meest(er) ja(n)ne v(er)reyken sal moghe(n) cor(am) eis(dem)