It(em) ten v(er)sueke jans van nethene(n) geheete(n) vand(en) royeele/ es bevolen bijden raide van des(er) stad den p(rio)r vand(en) cellebruede(re)n/ dat hij t(er)stont gaen sal inden sterfhuyse van katlijne(n) wijlen/[vacat] toebehoe(re)nde den voirs(creven) janne va(n) nethene(n)/ staende op den capellenberch naist der poirten der weduwen/ meest(er) wout(er)s wijlen van nethenen geheete(n) vand(en) royeelen/ die brued(er) was svoirs(creven) jans En(de) dat de selve cellebrued(er)s/ op cost der selv(er) goeden alle de haeflijcke goede en(de) ande(re)/der die de voirs(creven) wijlen ka(tlij)[nen] acht(er)gelaeten heeft op cost der/ selv(er) goeden wel en(de) tamelijcken verwijde(re)n selen En(de) die/ verwijdert zijnde es op heden bijden voirg(enoemde) raide den/ voirs(creven) janne van nethenen geconsenteert de voirs(creven) goede
//
metten gezworen scatt(er)s te doen v(er)coopen en(de) die alsoe/ ten hoochsten te bringhen En(de) dat de selve jan van/ nethenen vand(en) pe(n)ni(n)ge(n) dair af comen(de) nemen en(de)/ ontfangen sal zijn huyshue(r) vand(en) voirg(eruerde) huyse En(de) oft/ dair yet overde dat sal de selve jan setten onder/ scep(enen) oft opden wissel deser stad tot behoef der erfgename(n)/ vand(er) voirg(enoemde) wijlen katlijnen cor(am) hove burg(imagistr)[o] hoeven/ buetsselle scabinis ooghe ac aliis de cons(ili)[o] no(vem)[br(is)] xv