It(em) goert vander vonde(re)n ende jan pijcvet scepen(en) van houdert sijn come(n) in jege(n)w(or)dicheyt/ der scepen(en) van lovene en(de) hebbe(n) getueght dat si daer bi en(de) aen geweest hebben/ daer jan meys van houdert [jan de custe(re)] metten meye(r) van zichne en(de) mette(n) voirs(creven) scepen(en)/ van houdert beleydt heeft de goede hier onder bescreven gelege(n) int eyghen va(n)/ houdert inde(n) yersten [dats te weten] de helecht van ene(n) dachmael wijngarts of daer omtrent/daer af dat goert ve(re)noeden de jonge dand(er) helecht houden(de) es gelege(n) [opt loeke(n)] tussche(n)/ dander helecht goerts ve(re)noeden tsjonge(n) en(de) de goede henrics ty(m)mermans cor(am)/ lud(ovico) rik [py(n)noc] et egidio rike anno xii[o] febr(uarii) xxv