Van lodewijke de rijke/ Tvonnisse tusschen lodewijc den rijken die overmidts vonnisse van scepen(en) brieve(n)/ van loeven(en) beleit is tot allen den goeden beruerlic ende omberuerlic henrix scoerbroet/ in deen sijde en(de) janne uuter helcht diemen heet cleynart briede(re) in dande(re) Alse van/ dat de selve jan uuter helcht meynde dat hij de goede des voirs(creven) henrix scoerbroet gelege(n)/ te werchtere jegen den voirs(creven) henricke een getonste van jaren in hueringe(n) genome(n)/ hadde Op dwelke de voirs(creven) lodewijc hem metten rechte verantwerde met alreha(n)den/ worden die hij dair toe segge(n) dede Was uutgewijst met desen woirden dat alsulke(n)/ aensprake als de voirs(creven) jan cleynarnt ten voirs(creven) lodewijc den rijken w(er)t gedaen hadde/ den selven lodewijc aen sijnen beleide gheen ontstade doen en soude P(rese)ntib(us) joh(ann)e de/ borch(oven) balduino de gravio walt(ero) py(n)noc iuniore goessuino ouderogge dyonisio boys/ et arnoldo vanden velde scabinis lovanien(sibus) octob(r)is xxvi