Cont sij allen lieden dat colijn claesken es comen in yeg(ewordicheit) der scepen(en) / van loven(en) en(de) heeft genome(n) en(de) bekent dat hij genome(n) heeft / jege(n) h(ere)n woute(re)n van hugarden proefst cloesters van p(er)cke inden name / en(de) tot behoef des selfs cloesters dlant te chele ghehete(n) quartier / dat de kinde(re) van holdoes te houden plegen Te houden te hebbe(n) / en(de) te wynne(n) van s(en)te jansmisse lestleden ene(n) t(er)mijn van xii jae(re)n / lang deen na dander sonder middel volgende Elx jaers / dae(re)n bynne(n) om vii mudden rox thienscher [nyvelscher] maten s(en)te andries / misse apostels te betalen en(de) te nyvele te leve(re)n jairlijx den / voirs(creven) t(er)mijn due(re)nde en(de) telken t(er)mine als v(er)volghde schout / It(em) es vorwerde dat de voirs(creven) wynne den yersten s(en)te andries / misse vande(n) voirs(creven) lande gheene(n) pacht gheve(n) noch betalen en / sal den voirs(creven) cloeste(re)n It(em) sal de voirs(creven) wynne de voirs(creven) lande / wel en(de) loflic wynne(n) en(de) mesten gelijc reenghenote(n) Ende / ten eynde vanden voirs(creven) t(er)mine sal de voirs(creven) wynne de lande / laten te weten den wynterarnt wel en(de) loflic besaeyt op / iiii getidege voe(re)n met rogge en(de) den zomerarnt met / even(en) op twee getidege voe(re)n en(de) de brake oic op twee ge / tidege voe(re)n en(de) de even(en) wel en(de) loflic wellen En(de) alle / dese vorwerden en(de) gheloften etc(etera) abs(oloens) py(n)noc dec(embris) viii/