Van woute(re)n vandenhove / Tvonnisse vanden gedinge hangende tusschen henric van haeltert die / geleyt is tot allen den goeden aerts wilen vander bruggen in deen zijde / ende woute(re)n vanden hove in dande(re) van dat de voirs(creven) henric van / haeltert midts machte van sijne(n) beleyde gepant hadde int huyse des / voirs(creven) wouters gelege(n) inde borchstrate om gebrects wille van drie crone(n) / erfs tsijs die de selve henric meynde dat aert wilen vander / brugge(n) op tvoirs(creven) huys hadde was gewijst met desen woirden dat / tvoirs(creven) beleyt den voirs(creven) henrik aende voirs(creven) pande gheen scade doen / en sal noch ter tijt p(rese)nt(ibus) abs(oloens) lye(mingh)[en] roel(ants) ca(pelle)[ma(n)] oct(obris) vi[ta] /