Tvonnisse tusschen janne van bladel die als neeste levende mathijs / wilen van andwerpen gheleidt is tot zeke(re)n goeden te woest meer / beke ghelegen d(aer) op dat de selve wilen mathijs vercochte voir meye(r) / en(de) scepen(en) van woestmeerbeke woute(re)n den meye(r) een mudde rogs / lijftochten tot sine(n) live en(de) ten live gheerts sijns soens en(de) des leste / levende ghelijc de voirs(creven) wout(er) dat men v metden voirs(creven) meye(r) / en(de) scepen(en) die ov(er) de guedinge gheweest hadde openbairlic thoende
//
ende oic mede dat de voirs(creven) lijftocht te quiten stont met / vijftich matoen was ghewijst met desen worden hadde de / voirs(creven) wout(er) van e(n)nige renten op de voirs(creven) goede te / volgen dat hij dat doen mochte t(er) plaetsen dair die ghe / legen wae(re) cor(am) lomb(ar)t roel(ants) ca(pelle)[ma(n)] velde lynt(er) iunior / nov(em)[br(is)] v[ta] /