Tvonnisse vanden gedinghe hangende voe(r) meye(r) en(de) scepen(n) van / loven(en) tusschen he(re)n janne weyns prieste(re) die geleydt was tot allen / den goeden have en(de) erve lodewijx weyns sijnd(er) vader in deen zijde / en(de) joncf(rouwe) kathline wijnrix weduwe wilen henrix van blanclaer / in dande(re) zijde alse van ene(n) stucke boschs houden(de) tussche(n) v en(de) vi / boend(er) gelege(n) te schoenderbrueken inde p(ro)chie van beckenvoert It(em) / van ene(n) laethoven mett(er) heerlich(eit) dair toe behoe(re)nde gelegen te / waenroede diemen te lene hout van jorijse he(re) van velpe was uutge / dragen met desen woerden nae aensprake verantwerden en(en) thonisse / dat de he(re)n de scepen(en) van loven(en) van beyde [de voirs(creven)] p(ar)tien setten inden hove / dair die voirs(creven) goede in gelegen sijn recht te geven en(de) te neme(n) cor(am) / lomb(ar)t abs(oloens) roel(ants) ca(pelle)[ma(n)] velde lyntr(e) iunior aug(usti) iiii[ta] /